Waar komt de inzet van een beroepskracht in opleiding (BOL, BBL'er en/of PMIO-er) terug in het rapport?
De voorwaarden voor de inzet van BBL’ers en/of PMIO-er toets je in het Domein Personeel en groepen bij het item 'Aantal beroepskrachten en eisen aan de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiaires' onder de voorwaarde: ‘De inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs geschiedt overeenkomstig de voorwaarden opgenomen in de meest recent aangevangen cao Kinderopvang.’
De toezichthouder toetst of bij de inzet van de leerlingen aan de randvoorwaarden wordt voldaan die in de meest recente cao gesteld zijn aan het inzetten van beroepskrachten in opleiding (BBL-ers / PMIO-ers) en indien van toepassing binnen de benodigde formatie ingezette BOL-ers. Deze voorwaarden zijn te vinden onder paragrafen 8.5 en 8.6 van de cao.
Bij het beoordelen of bij de inzet van beroepskrachten in opleiding en formatief ingezette stagiairs rekening wordt gehouden met de opleidingsfase, toetst de toezichthouder of de mate van formatieve inzet van de leerling(en) op de juiste wijze, volgens het schema in bijlage 9 van de cao Kinderopvang 2024, wordt vastgesteld en in praktijk wordt gebracht. Doe dit op de grote lijn, dus redelijkerwijs juiste inschatting, vastlegging en uitvoering. De houder bepaalt uiteindelijk de inzet op basis van informatie van de opleiding en aan de hand van de fase van de opleiding.
Nb.
Het behoort niet bij de taak van de toezichthouder om te beoordelen of de inzet of belasting van de individuele leerling juist is ingeschat. Het is aan de houder dat de leerling juist wordt ingezet (niet overvraagt, juist beoordeeld en voldoende begeleid) op grond van vordering in opleiding en capaciteit. Dit is in de eerste plaats een zaak tussen leerling, opleiding en werkgever, op grond van de cao-bepalingen en de bepalingen in de arbeids- en praktijkleerovereenkomst. De toezichthouder beoordeelt of vanuit de Wko gezien redelijkerwijs sprake is van bieden en borgen van verantwoord beleid op grond van de cao bij de inzet van leerlingen, door de houder. Beoordeeld wordt of de houder een verantwoord beleid voert op grond van 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 Wko in samenhang met de cao-bepalingen over de inzet van leerlingen die in de cao zijn opgenomen.
Rapport
De voorwaarde dat -op elk moment van de dag- maximaal de helft van het minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten, mag bestaan uit beroepskrachten in opleiding (BBL/PMIO), waarvan maximaal een derde formatief binnen de formatie ingezette BOL-ers, wordt beoordeeld onder de voorwaarde over de juiste beroepskracht-kind-ratio (BKR).
Als niet wordt voldaan aan deze voorwaarde wordt de BKR overtreden en moet die voorwaarde worden afgekeurd. In de toelichting bij de voorwaarde over de BKR moet bij de beschrijving van de overtreding worden opgemerkt dat het niet voldoen aan de voorwaarde voor maximale inzet van leerlingen in de Regeling Wet kinderopvang de oorzaak is van de overtreding.