Voldoet een houder die kinderen thuis ophaalt en ze met in de auto naar het kinderdagverblijf vervoert aan het vierogenprincipe? De houder is tevens de beroepskracht.
Als je naar het uitgangsprincipe kijkt van het vierogenprincipe, moet de beroepskracht altijd gezien of gehoord kunnen worden door een andere volwassene. Dat is in deze situatie niet het geval. Maar het is niet uitgesloten dat een houder hiervoor maatregelen kan opstellen die in beleid worden opgenomen en uitgevoerd. Uitgangspunt is:’ een beroepskracht, beroepskracht in opleiding of stagiair kan de werkzaamheden uitsluitend verrichten terwijl hij gezien of gehoord kan worden door een andere volwassene.’
De houder moet, met advies van ouders, een beleid opstellen, waarin beschreven is wat als risico voor grensoverschrijdend gedrag geldt. In een Plan van aanpak moet daaraan aandacht zijn besteed hoe het vierogenbeleid vorm krijgt, zodat dit ook getoetst kan worden. De houder die kinderen haalt zou gezien moeten kúnnen worden.
Uitgangspunt is dan dat het om een 'gecontroleerde' situatie gaat. Denkbaar is bijvoorbeeld dat afspraken worden opgesteld over de duur van het vervoer, dat dit beperkt is, waardoor het risico op ongewenst of grensoverschrijdend gedrag wordt beperkt. Dat betekent ook dat er een grens moet worden gesteld wanneer vervoer ongewenst of niet haalbaar is. Flankerend daaraan moeten dan 'afwezigheidsafspraken' met de werkzame 2e persoon zijn opgesteld (i.v.t.), die ook worden gekend en waar naar wordt gehandeld. Dit geldt voor de situatie op de groep, op het moment dat de beroepskracht daar alleen achterblijft.
In essentie gaat het erom dat in een beleid (Plan van Aanpak) concreet risico's zijn beschreven (Besluit kwaliteit art 4 lid 4 en lid 3, onderdeel b, onder 3°) waarbij aandacht is voor grensoverschrijdend gedrag. Dat beperkt zich niet noodzakelijkerwijs tot misbruik of mishandeling in de nauwe zin. Ook bijvoorbeeld onvoorspelbaar of intimiderend gedrag kan grensoverschrijdend zijn. Er kan ruimte voor maatwerk zijn (ophalen van kinderen) als beleid en uitvoering daarop aansluiten. De houder stelt daarvoor in samenspraak met advies van ouders beleid op. De toezichthouder bepaalt, na eventuele dialoog, of het beleid dat de houder met advies van ouders heeft bepaald, voldoende realistisch is, uitgevoerd wordt, en tegemoet komt aan het doel van het voorschrift.