Hoe als toezichthouder om te gaan met het vierogenprincipe en inperken van het risico op grensoverschrijdend gedrag bij een kleinschalig kinderdagverblijf?
Het is in sommige gevallen moeilijk om het ‘vierogenprincipe’ en het zicht op risico's van grensoverschrijdend gedrag in brede zin, te beoordelen. Het is een vorm van zogenaamd 'doel-toezicht' en dat laat zich niet volledig vangen in regels. Het is dan ook lastig een volledig sluitend antwoord te geven, omdat juist de beoordeling van de inspecteur cruciaal is. De regelgeving is niet sluitend en laat ruimte voor maatwerk én de deskundigheid van de inspecteur. Uitgangspunt is dat de beroepskracht (of beroepskracht in opleiding) altijd gezien of gehoord kán worden door een andere volwassene.
Voorbeelden en deelaspecten:
Vraag: Stel, het gaat om agrarische kinderopvang. Er wordt veel buitengespeeld. Er zijn dus zeker momenten dat een beroepskracht "alleen" is met de kinderen.
Antwoord: Buitenspelen hoeft geen belemmering te zijn, mits hierover is nagedacht (en beschreven is) op welke wijze voldaan wordt aan het vierogenprincipe (de beroepskracht kán gezien of gehoord worden door een andere volwassene).
Vraag: Stel, er hangen 4 camera's. In beide slaapkamers 1 en 2 in de groepsruimte. De camera's registreren als er slechts 1 beroepskracht is. Er wordt met stagiaires gewerkt, maar deze kunnen praktisch gezien niet van 7.00-18.00 aanwezig zijn. De camerabeelden kunnen niet permanent bekeken worden. Wie zou dat immers kunnen doen? Ze zit op een boerderij op het platteland. Alleen een toevallig binnenlopende ouder.
Antwoord: Je beoordeelt of vierogenprincipe concreet staat beschreven in het veiligheids- en gezondheidsbeleid. Is er toetsbaar beleid opgesteld er over het bekijken/ uitlezen van de camerabeelden?
Vraag: Stel, de houder (die zelf ook op de groep staat) heeft overwogen de buurvrouw te vragen, of daar een monitor mag hangen.
Het is een voorbeeld van een mogelijke afspraak als onderdeel van de oplossing. Er zijn echter meerdere opties denkbaar.
Vraag: Stel de afspraak met de OC is als volgt: Uit privacy-oogpunt worden de beelden maximaal 4 weken bewaard. Via de OC kunnen de beelden, op verzoek van ouders/personeel (en in bijzonder geval "derden", bijvoorbeeld de GGD), opgevraagd en bekeken worden.
Antwoord: De afspraken die daarover gemaakt zijn, gaan over de manier waarop uitvoering wordt gegeven aan het vierogenprincipe. Die horen dus eveneens thuis in het veiligheids- en gezondheidsbeleid.
Vraag: Een toezichthouder vraagt zich af of cameratoezicht geen schijnveiligheid is. Hoe vaak moet je terugkijken? Gebeurt het wel?
Antwoord: Het is niet verplicht dat een beroepskracht altijd gezien en gehoord moet worden, maar wel dat het altijd moet kunnen plaatsvinden. Op het moment dat er iemand mee kan kijken naar bewegende beelden, is er geen verplichting om de beelden te bewaren. Kan dit niet, dan lijkt het logisch dat de beelden juist wel bewaard worden om op een later moment teruggekeken te kunnen worden. De wijze waarop wordt omgegaan met het bekijken van de camerabeelden moet een plek krijgen in het veiligheids- en gezondheidsbeleid en het is aan de inspecteur of hij/zij de uitvoering in de praktijk voldoende vindt.
Vraag: De houder kan natuurlijk terugkijken, maar wat als zij de dader is? Moeten ouders de beschikking krijgen over inlogmogelijkheden?
Antwoord: Op het moment dat de houder op de groep staat, geldt het vierogenprincipe uiteraard ook voor haar. Daar moet wel bij stil worden gestaan. Wellicht is het een handvat om te beseffen dat de preventieve werking van het vierogenprincipe ook uitgaat van het feit dat de werkzaamheden gezien kúnnen worden (en dat het daarvoor niet nodig is als er iemand is die continu meekijkt (al dan niet via camerabeelden).
Wet & Regelgeving
Besluit kwaliteit kinderopvang Art 4 Veiligheid en gezondheid
lid 4. In het kader van de in het plan van aanpak te beschrijven maatregelen die gericht zijn op het inperken van het risico op grensoverschrijdend gedrag beschrijft de houder in ieder geval de wijze waarop hij de dagopvang zodanig organiseert dat een beroepskracht, beroepskracht in opleiding of stagiair de werkzaamheden uitsluitend kan verrichten terwijl hij gezien of gehoord kan worden door een andere volwassene.